Een kalme vanzelfsprekendheid
hing in de kamer.
Mijn opa dekte zachtjes neuriend de tafel
en rijmde binnensmonds.
De perenboom in de tuin droeg haar vruchten
terwijl oma in de keuken
haar aardappelen schilde.
Ik zat op de grond naast de kast
en keek naar de slapende hond.
De koekoeksklok zou zo 12 keer haar deuren openen
Glorie, glorie, glorie, ere zij God, ere zij God,
die in de hoogste hemelen zijt!
Gloria, gloria, in excelsis deo
Glorie, glorie, glorie
Aan de allerhoogste God!
Het behang aan de muur
In de hal stroken weggescheurd,
Muren ongeverfd, onbehangen
Het wasgoed in een grote hoop in de garage op de grond
De woningbouwvereniging had gezegd
Er is geen tijd te verliezen
U zult huis en haard moeten verlaten
en opnieuw beginnen
Maar er is geen toekomst
Waar is het begin dat gemaakt zal moeten worden?
Overleef mij. In de ogen van de moeder
Waar is zij? Was zij er ooit geweest?
of was zij verscholen.
als een vals wezen
neergeplompt, vastgenageld
Ik wilde mijn moeder knuffelen
met mijn hoofd op haar schoot
Zij zei, doe dat niet.
Haar lichaam verstijfde
Ik wendde me weer af